Cees Hageraats in Kpare_810x460

Artikel Oneworld stichting Kpare

In een dorp in Ghana startte dokter Cees Hageraats naar eigen zeggen het beste ontwikkelingsprogramma ter wereld. Hij schopt tegen de heilige ziekenhuisjes en schooltjes. “Kinderen kunnen beter leren landbouwen.”

Hij is niet zo bekend als de grote ontwikkelingseconomen Jeffrey Sachs en William Easterly, maar minstens zo overtuigd van zijn eigen ideeën: revalidatiearts Cees Hageraats (71) uit het Noord-Hollandse Venhuizen voert in Ghana ‘het beste ontwikkelingsplan ter wereld’ uit. Zijn logge, bruine Jacoform-schoenen staan symbool voor zijn programma. “De beste schoenen van de wereld. Breed tot het einde van de kleine teen.” Niet modieus. “Met schoeisel is het net als met ontwikkelingswerk”, zegt Cees. “Hoe mooi je bedoelingen ook zijn, hulp is pas goed als je geen – onvoorziene – schade aanricht.”

Voor Cees er kwam, was Kpare een dorp als alle andere dorpen in het opperste noorden van Ghana. Droog. Arm. Vijfduizend inwoners, voornamelijk vrouwen, ouderen en kinderen – wie wat wilde bereiken in het leven bleef er niet. Er was niets. Geen ziekenhuis, geen elektriciteit, geen verharde weg. Alles was groen of roodbruin gekleurd. Hoe langer na het regenseizoen je er kwam, hoe grauwer de tinten. Elke dag opnieuw trokken de inwoners naar hun akkers. Al waren hun magen leeg, ze moesten toch met een hak de aarde omploegen. Anders lag er de komende maanden ook geen eten op hun bord.

Geen ambulance
Cees is wat William Easterly ‘een zoeker’ zou noemen, een ontwikkelingswerker die de allerarmsten zelf laat aangeven waar hun behoeften liggen. Hij startte zijn programma nadat de inwoners van Kpare hem vroegen om hen te helpen hun gezondheidssituatie te verbeteren. Maar je mag Cees absoluut geen ontwikkelingswerker noemen. “Ontwikkeling kan mij niet veel schelen, ik wil dat mensen hun eigen keuzes kunnen maken.” Cees is een dokter die in Kpare geen ziekenhuis wil bouwen. Ook een ambulance vindt hij verspild geld. En hij ziet de dorpskinderen liever landbouwen dan in de schoolbanken zitten.

Er is dus nog steeds niets in Kpare: geen ziekenhuis, geen elektriciteit, geen verharde weg. Toch beschouwen de inwoners hem als een held. Batuure Dapilah, de goedgeluimde veertiger die door Cees is aangesteld als programmamanager, is trots: “Sinds de dokter naar Kpare kwam, is niemand meer doodgegaan van de honger.” Ook buiten het dorp oogst Cees lof. Hans Eenhoorn van de VN Taskforce on Hunger, die in 2008 in Kpare logeerde, spreekt zelfs over ‘het beste kleinschalige programma’ dat hij ooit gezien heeft.

Lijsten maken
Het is begin mei als dokter Cees voor de tweede keer dit jaar in Kpare arriveert. Hij heeft zijn koffers nog niet neergezet, of de eerste dorpelingen melden zich al bij de leegstaande ‘kliniek’, de geleembouwde kolos waar hij de nacht doorbrengt. De een neemt zelf gebrouwen pito mee, de ander een kip. Kanlanyang Batuure drukt de dokter een keurig gevouwen velletje in de hand. ‘Wil graag zorgverzekering’, heeft een dorpsgenoot die kan schrijven namens haar erop gezet. De veertigjarige boerin weet dat Cees in Kpare is om ‘de lijsten te maken’; notities hoeveel welke dorpeling dit jaar wil lenen en waarom. Daarom hees ze zich na haar ‘bad’ gauw in een wikkeldoek om haar verzoek zo snel mogelijk in te dienen. Vorig jaar ontvingen Kanlanyang en de andere leden van haar vrouwengroep elk 20 tot 130 euro voor de landbouw. “Ik heb extra arbeidskrachten ingehuurd zodat ik meer kon oogsten”, vertelt ze.

Wilfred Tabomah (58) zou dit jaar graag geld voor kippen en een hek ontvangen. “Maar de dokter denkt dat ik er nog niet klaar voor ben”, zegt hij een beetje bedroefd. “Ik heb al eerder kippen gehouden, maar die zijn door de Fulani (nomaden die leven van veeteelt, red.) in brand gestoken.” Ondanks de tegenvaller, wijkt hij de rest van het bezoek niet van de zijde van de dokter. De struise Kumba Banoo (45) brengt hen een pan saabo (stevige puree) met pittige rode saus. Ze woont met haar echtgenoot en zes inwonende kinderen in de kliniek. In ruil maken ze schoon en stuken ze muren. Dankzij de leem blijft het gebouw vanbinnen redelijk koel. Toch is het nu zo heet– 40 graden, ziet hij op zijn meegebrachte thermometer – dat Cees na het avondmaal zijn matje uitrolt op de binnenplaats, onder de sterrenhemel. “Bye Wilfred, tot morgen.” Zodra de zon onder is, rest er weinig meer dan koken, eten en slapen.

Gedesillusioneerd
De dokter ontdekte zijn roeping veertig jaar geleden in Ghana. Als kind uit ‘een buurt erger dan de Haagse Schilderswijk’, droomde hij ervan om mensen bij te staan die zijn hulp het hardste nodig hadden. Daarom vertrok hij op zijn 29e als tropenarts naar Jirapa, vlakbij Kpare.

Eenmaal in het ziekenhuis van de missie behandelde hij echter tegen de klippen op. “Een man wiens leven ik had gered op de operatietafel, ging alsnog dood van de honger omdat hij zijn land niet meer kon bewerken.” Cees wilde kleine dorpsklinieken opzetten en preventieve zorg bieden. “Mensen laten léven, in plaats van mensen in leven houden.” Maar hij moest aan de operatietafel blijven staan. Vier jaar hield hij het vol, toen keerde hij gedesillusioneerd terug naar Nederland. Hij adopteerde nog wel een gehandicapt meisje uit Kpare, over wie hij zich tijdens zijn verblijf al ontfermd had. Dankzij de kleine Parri bleef hij verbonden met de gemeenschap.

Westerse gewoonten
Het duurde vijfentwintig jaar tot Cees – inmiddels revalidatiearts – weer naar Noord-Ghana afreisde. Toen hij eind jaren negentig overspannen raakte, leek Kpare de juiste plek om tot zichzelf te komen. Tot zijn verbazing bleek het leven in het dorp verslechterd. “Niet omdat de boeren minder verbouwden, maar omdat ze door ‘de ontwikkeling’ meer geld uitgaven, bijvoorbeeld aan ziekenhuisrekeningen”, aldus Cees. “De mensen hadden westerse gewoonten overgenomen zonder te bedenken of ze daarmee beter af waren. Zo gebruikten ze geen lemen potten meer, maar plastic bakken. Vroeger gooiden ze de scherven van een kapotte pot op de akker. Met de tijd transformeerde de klei tot aarde. Plastic afval gooien ze nu ook gewoon op de grond. Maar dat vergaat niet. Het hele dorp ligt vol troep.”

In het jaar 2000 schreven de chief (dorpshoofd) en de tendaana (landlord) een brandbrief aan alle opgeleide dorpelingen in de grote buitenwereld. “Maar hoe rijker die waren, hoe omvangrijker hun problemen”, herinnert Cees zich. “De een kon geen geld missen omdat hij het dak van zijn tweede huis nog moest afbetalen, de ander had z’n torenflat nog niet afgebouwd.” Uiteindelijk vroegen ze of de blanke dokter hen wilde helpen. “Ik heb ‘Ja’ gezegd omdat ik het kon”, zegt Cees. Dat was het begin van de methode-Cees.

Opruimen
Vijf uur ’s ochtends. Het is nog donker, maar Kumba Banoo scharrelt al rond op het erf van de lemen kliniek. Ze maakt pap met peper voor haar gast. Het leven in Kpare begint vroeg. Vaak al om vier uur, want iedereen wil vóór de eerste zonnestralen op de akker zijn. Als Cees het zou willen, zou hij door het gekletter van de afwas en het gebezem op de binnenplaats heenslapen– hij doet ’s nachts zijn gehoorapparaten uit. Maar hij wil het niet. Als hij in Kpare is, wil hij met de mensen mee leven. En dus gaat hij mee in hun ritme. Dat betekent niet dat hij alles ‘best vindt’. Tijdens zijn ochtendwandeling maakt hij zich zelfs zo kwaad dat hij meteen terug naar Nederland wil. “Wéér niet opgeruimd”, moppert hij bij het zien van de plastic zakjes op het uitgesleten pad. “Als de mensen hulp willen, moeten ze zich wel aan mijn spelregels houden.” Na overleg met programmaleider Batuure besluit Cees toch te blijven. Er is nog een begrafenis waar hij bij moet zijn. Het maken van ‘de lijsten’ schort hij echter op. Kanlanyang krijgt haar zorgverzekering pas als hij later in het jaar terugkomt. Mits de grote schoonmaak dan wel is afgerond.

Paternalistisch? Absoluut. “Maar ik denk wel dat het een beetje helpt”, zegt Cees. Net als bij ‘operatie clean pito’, waarbij hij dorpelingen leert dat ze hun kalebas met lauwwarm bier niet op de grond mogen zetten. Want eenmaal leeggedronken, spoelen de pito-verkoopsters de kommetjes af in een emmer en vullen ze opnieuw. Zand en bacteriën mengen zich dan met het afwaswater. Wie zó pito drinkt heeft dikke kans op diarree. Dus als Cees ziet dat de mannen op de markt hun kalebas naast zich in het gras leggen, zet hij direct zijn kwade kop op. “Ik ga écht mijn koffers pakken.” Om naderhand te verklaren: “Morgen zie je dat ze hun kommen gauw van de grond grissen als ik eraan kom. Overmorgen kan ik gerust een drankje meedrinken.”

Lege kliniek
Als Cees in Kpare is, is hij dokter, adviseur, weldoener en invalburgemeester tegelijk. Zo kreeg hij voor elkaar wat volgens microkrediet-goeroe Muhammad Yunus onmogelijk is: hij verstrekte leningen aan boeren en toonde aan dat de ontvanger per 100 cedi gemiddeld 200 cedi winst oogst. Met zijn kennis als revalidatiearts slaagde hij er zelfs in om de plaatselijke blinden op een speciale akker te laten landbouwen.

Maar soms drukt Cees zijn zin wel eens te veel door. Bijvoorbeeld met de ‘kliniek’. De dokter wilde Kpare een zorgpost geven waar mensen terecht kunnen voor een malariakuur of vaccinaties. Een lemen gebouw, want traditioneel materiaal is ook geschikt voor moderne faciliteiten. Cees huurde een speciale architect in om het complex te ontwerpen, en vroeg de lokale overheid toestemming. Alles leek oké, de overheid zegde zelfs toe een zuster in de nieuwe post te plaatsen. Nederlandse organisaties verstrekten subsidie en de dorpelingen hielpen met leemsmeren. Maar toen ‘The Clinic’ (zo genoemd omdat Ghanezen zo van ziekenhuizen houden) af was, kreeg de overheid koudwatervrees. Ze wensten hun verpleegster toch niet onder te brengen in zo’n ‘achterlijk’ gebouw. Dus zetten ze een eigen kantoortje neer met golfplaten dak.

Eigenwijs
“Cees is door God gezonden”, zegt Hans Eenhoorn van de Taskforce on Hunger. “Maar hij is ook godvergeten eigenwijs.” Cees’ eigen ideeën overheersen, dat leidt soms tot conflicten. En hij doet te veel in zijn eentje. “Hij heeft geen lokaal bestuur opgezet dat capabel genoeg is om de boel draaiende te houden. Blijft hij te lang weg uit Kpare, dan valt de vooruitgang stil.”

Daar is de eigenwijze dokter het natuurlijk niet mee eens. Hij stuurt Hans Eenhoorn voorafgaand aan deze publicatie zelfs een e-mailtje om dat nog even duidelijk te maken. “Als ik nooit meer terug kom, dan vinden de mensen dat jammer, maar onder leiding van hun traditionele bestuur kunnen ze prima verder.” Dat zag hij bevestigd toen hij vorig jaar langere tijd niet naar Kpare kon afreizen omdat hij ernstig ziek was. “De mensen beheerden zelf een project met leningen en giften.” Kpare ging niet achteruit. “Dat is alleen niet zo goed bijgehouden op de lijsten. Programmaleider Batuure is geen sterke boekhouder.”

Het gaat zelfs zó goed in Kpare, dat de inwoners het zich veroorloven om op de dag van het grote regenfeest niet naar hun akkers te gaan. Ze luieren onder de grote bomen op de markt. Onderwijl trekken de dorpsoudsten zich terug in een heilig stukje bos. Daar slachten ze vier geiten en een langharige bok. Het bloed wordt op de grond gedruppeld om de voorouders gunstig te stemmen. Het vlees is voor de dorpelingen zelf. Als bij Asetrix en Obelix eten ze aan het einde van dit verhaal een feestmaal. Cees hoort erbij. Hij strijkt met zijn hand over het hart en geeft Kanlanyang alsnog haar zorgverzekering. Daarna danst hij met volle maag drie rondjes om de grote xylofoons.

De inwoners van Kpare vinden Cees de beste dokter van de wereld. Toch heeft zijn idee nog nergens navolging gekregen. Zelfs niet nu ‘landbouw’ en ‘voedselzekerheid’ bovenaan het rijtje van populaire ontwikkelingsthema’s staan. “Met mijn lijsten bewijs ik dat mijn aanpak werkt, toch wees een grote hulporganisatie mijn laatste subsidieaanvraag af”, vertelt hij. “Ze vonden dat ik te veel deed. Een andere club wilde alleen geld geven voor iets tastbaars. Een gebouw, of zonnepanelen.” Een probleem waar hij met regelmaat tegenaan loopt. Het is met ontwikkelingshulp net als met schoenen. Zelfs als we weten dat iets goed is, kiezen we liever voor de glimmende buitenkant. Anders liepen we allemaal wel op Jacoforms.